Occasionele bijverdieners teruggefloten door het Grondwettelijk Hof
 09/06/2020 | Artikels
Occasionele bijverdieners teruggefloten door het Grondwettelijk Hof

 

De tijd van maximaal 6.000 euro per kalenderjaar bijverdienen, vrijgesteld van belastingen en sociale bijdragen, is gedaan.

In het arrest van 23 april 2020 heeft het Grondwettelijk Hof de wet van 18 juli 2018, die een regeling invoerde voor het occasioneel bijverdienen, vernietigd.

De wet, die een verdienste was van de regering-Michel, heeft sinds zijn inwerkingtreding veel stof doen opwaaien, in het bijzonder bij verschillende beroepsorganisaties en vakbonden. Deze laatsten stapten naar het Grondwettelijk Hof wegens discriminatie.

Het Hof oordeelde dat de drie pijlers waarop het stelsel van het occasioneel bijverdienen is gebaseerd, een schending uitmaakten van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, die het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie waarborgen alsook van artikel 172 van de Grondwet, die een bijzondere toepassing uitmaakt van dat beginsel in fiscale aangelegenheden.

 

1. Ten aanzien van het statuut van verenigingswerker

Het Hof is van oordeel dat het verschil in behandeling van twee vergelijkbare categorieën van personen, te weten verenigingswerkers en werknemers die dezelfde activiteiten uitvoeren in het kader van een arbeidsovereenkomst, niet redelijk te verantwoorden is.

In de wet van 18 juli 2018 werd namelijk niet gekozen voor een aangepaste arbeidsrechtelijke regeling, gekoppeld aan een aangepaste behandeling op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit, maar voor een nieuw statuut ad hoc waarbij geen van de bestaande socialezekerheidsstatuten toepasbaar is en eveneens de toepasbaarheid van een groot deel van de arbeidswetgeving wordt uitgesloten, zoals de het recht op een minimumvergoeding of de verplichtingen inzake pauzes en rustperioden.

Volgens het Hof verantwoordt de invoering van een afzonderlijk statuut van verenigingswerker niet dat dit statuut gepaard gaat met het bijna volledig buiten toepassing verklaren van de arbeidswetgeving.

 

2. Ten aanzien van de vrijstelling van sociale en fiscale bijdragen voor de verenigingswerkers en de occasionele dienstverleners

Volgens het Grondwettelijk Hof doet de wet van 18 juli 2018 een onverantwoord verschil in behandeling ontstaan tussen personen die een vergoeding ontvangen voor identieke activiteiten. Namelijk, naargelang die activiteiten worden uitgevoerd als verenigingswerker of als personen die occasioneel diensten verstrekken tussen burgers, dan wel door werknemers of zelfstandigen in hoofd- en bijberoep, worden  deze eersten vrijgesteld van verschillende ondernemingsverplichtingen, alsook van socialezekerheids- en fiscale verplichtingen, terwijl het gaat om dezelfde activiteiten. Dit heeft bovendien oneerlijke concurrentie tot gevolg.

Het Hof is van oordeel dat het verschil in behandeling niet redelijk te verantwoorden is, gelet op het doel van de wetgever en de beoogde gevolgen. Zo vindt het Hof dat de doelstelling om zwartwerk te vermijden, niet verantwoordt dat de vergoedingen voor de betrokken prestaties volledig aan de sociale zekerheid en aan de belastingen worden onttrokken.

 

3. Wat betreft de diensten via erkende elektronische deelplatforms

Ook hier oordeelt het Hof dat de wet van 18 juli 2018 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt, doordat zij een verschil in behandeling doet ontstaan tussen personen die dezelfde activiteiten uitoefenen als werknemers of zelfstandigen dan wel als dienstverlener via een erkend elektronisch platform. 

De bestreden bepalingen van de wet hebben immers tot gevolg dat een groot deel van de arbeidswetgeving niet van toepassing is op diensten geleverd via erkende elektronische deelplatforms, zolang het maximale jaarbedrag niet wordt overschreden. Dit verschil in behandeling en het feit dat aan het statuut van dienstverleners een volledige vrijstelling van de arbeidswetgeving, het socialezekerheidsstelsel en fiscale verplichtingen word gekoppeld, kan volgens het Hof niet worden verantwoord in het licht van de doelstellingen van de wetgever, namelijk zwartwerk tegengaan, het ondernemerschap en een nieuwe vorm van economie stimuleren, en de mogelijkheid creëren om zonder veel administratieve verplichtingen een beperkte activiteit uit te oefenen. 

 

4. Wat betreft de overige bepalingen van de wet van 18 juli 2018

Het Hof is van oordeel dat de vernietiging van de drie bovenstaande pijlers, die een essentieel onderdeel vormen van de regeling inzake onbelast bijverdienen, tot gevolg heeft dat die regeling in haar geheel onwerkzaam wordt. Bijgevolg dienen ook de overige bepalingen van de wet van 18 juli 2018 te worden vernietigd.

Echter oordeelde het Hof dat de vernietiging van de bestreden wet ook nadelige gevolgen kon hebben voor personen die inkomsten ontvangen hebben voor activiteiten uitgeoefend op basis van de bestreden wet. Namelijk doordat de wet zelf voorziet in een mogelijkheid tot retroactieve herkwalificatie van de betrokken activiteiten en inkomsten, waarbij die herkwalificatie bedoeld is als sanctie voor de miskenning van de voorwaarden gesteld door de bestreden wet. 

Teneinde rekening te houden met de moeilijkheden die voor de betrokkenen uit het vernietigingsarrest kunnen voortvloeien, oordeelde het Hof de gevolgen van de vernietigde bepalingen gehandhaafd dienen te worden voor de activiteiten geleverd tot en met 31 december 2020.

 

Indien u hierover meer informatie wenst of indien u met specifieke vragen zit rond de occasioneel bijverdienen, aarzel dan niet om contact op te nemen met ons advocatenkantoor Sub Rosa Legal per e-mail (sarah.elslander@sub-rosa.be) of telefonisch via het nummer 02/538.32.50.

 

Sarah Elslander
Advocaat Sub Rosa Legal

Share This Post :

Blog Search

Categories

Recent Articles